Toen sprak God deze woorden: Pleeg geen moord. (Ex 20:1 en 13)
Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: “Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht.” Dit zeg Ik zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden het gerecht. Wie hen “Nietsnut” zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan. (Mat 5: 21 en 22)
Beide teksten gebieden ‘Pleeg geen moord’, maar als je de beide teksten leest, komt bij velen de vraag op, gaat dit wel over hetzelfde onderwerp? En zo ja, hoe verhouden deze teksten zich tot elkaar?
Het probleem ontstaat door de manier waarop we naar de 10 geboden kijken. Wij zien de 10 geboden letterlijk als 10 wetsartikelen. Wetsartikelen die je moet doen, zoals je moet stoppen voor het rode licht. Door rood rijden is verboden. Zo bekeken is het is dus een kwestie van doen of niet-doen en staat de handeling centraal. (Immers niet doen is ook een handeling.) Maar een dergelijke benadering doet de Thora tekort. Jezus zegt in
Matteüs 5: 17 ‘Ik ben niet gekomen om de geboden af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen’, wat er op duidt, dat de Thora een zoekende beweging in het handelen is. Het gaat dan niet om blinde discipline, om letterlijke gehoorzaamheid, maar hoe de extrinsieke motivatie (het gebod) zich verhoudt tot de intrinsieke motivatie (hoe individueel te handelen). We zullen, willen we ons aan de 10 geboden houden, moeten ontdekken, dat de 10 geboden – met als basis de liefde tot God en de naaste – een medaille is, met twee kanten. Aan de ene kant het letterlijke gebod en aan de andere kant: hoe ga ik het letterlijke gebod, gezien de basis, vormgeven in mijn leven (in mijn handelen).
Ik heb al eens in een eerdere overdenking gezegd, dat God van ons vraagt, dat wij de ander – dichtbij of ver weg – het leven mogelijk moeten maken zodat ook hij zinvol kan leven. Belangrijk is dan de intrinsieke motivatie: hoe kan dit door mij vorm worden geven?
Dat is een voortdurend proces in een mensenleven. Een zoektocht naar het juiste handelen. Een zoektocht hoe inhoud te geven aan het extrinsieke gebod op basis van de liefde tot God en de naaste. Dit kan betekenen, dat in de loop van het leven, de invulling van het gebod verandert omdat de intrinsieke motivatie zich in de loop van de tijd verder heeft ontwikkeld. Dat in de loop van de tijd wordt ingezien, dat het toch anders moet, dan het indertijd is gegaan. Dat wil niet zeggen, dat de naleving van het extrinsieke gebod toentertijd per definitie fout is geweest, maar wel dat de naleving ervan verandert door de ontwikkeling van de intrinsieke motivatie. Dit voorkomt wetticisme. Want een wetticistische benadering zorgt ervoor dat de basis waarop de Thora rust– de liefde – verloren gaat en verstarring optreedt.
De tekst van Exodus 20: 13 – pleeg geen moord – en vervolgens de invulling ervan door Jezus in Matteüs 5 de verzen 21 en 22, laat ons zien hoe het extrinsieke gebod uitwerkt door de intrinsieke motivatie die er door Jezus wordt ingelegd. Het gaat er niet om of ik iemand een doodklap geef of niet. Het gaat erom hoe liefdevol ik met mijn naaste om ga. Of ik de ander – dichtbij of ver weg – het leven mogelijk maak zodat ook hij zinvol kan leven en tot zijn bestemming kan komen.
We moeten ons realiseren dat hier het probleem ligt van de jongeman in Matteüs 19, die aan Jezus de vraag stelt: ‘Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?’ Jezus antwoord is helder: Als u het leven wilt binnengaan, houd u dan aan zijn (Gods) geboden. Pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af, toon eerbied voor uw vader en moeder, en ook: heb uw naaste lief als uzelf.’
Het antwoord van de jongeman is helder: ‘Daar houd ik me aan. Wat kan ik nog meer doen?’ Wat kan ik nog meer doen? Zijn er nog meer geboden? Hij kan zich ook daaraan houden. Noem ze maar! Dat doet Jezus niet, maar zegt: ‘Als u volmaakt wilt zijn, ga dan naar huis, verkoop alles wat u bezit en geef de opbrengst aan de armen; dan zult u een schat in de hemel bezitten. Kom daarna terug en volg Mij.’
Hier ontmoeten we een jongeman, opzoek naar extrinsieke geboden, die vastloopt op Jezus antwoord. Wat Jezus verlangt, is niet dat iemand al zijn bezit moet verkopen in blinde gehoorzaamheid aan een gebod. Wat Jezus wel verlangt, is dat wij onze intrinsieke motivatie verder vormen binnen de morele ruimte van de Thora waarin wij acteren; kom en volg mij!
Dat hoeven we als individu niet alleen te doen. Sterker nog, dat kunnen we niet alleen doen. Daar hebben wij elkaar bij nodig. Want religie is een groepsgebeuren, waardoor wij in staat zijn te bereiken wat we alleen niet kunnen bereiken. Als wij zo leven, wordt het leven dynamisch, vol beweging en trekken wij op in de voetsporen van Jezus. Dan zijn wij wat in Handelingen 9 wordt genoemd: Aanhangers van de weg.
Piet Kort
Schiep God hemel en aarde?
In het begin schiep God de hemel en de aarde. Gen 1:1
Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Lucas 24: 31a
Schiep God hemel en aarde? Dat is best een moeilijke vraag om te beantwoorden. Natuurlijk, we kunnen geloven dat God de hemel en de aarde schiep, maar zeker weten? Er was niemand bij. Niemand nam foto’s of maakte een film. Dus hoezo zijn hemel en aarde geschapen door God? Als verklaring voor het ontstaan van de aarde doet de theorie van de Big Bang het wetenschappelijk beter dan Genesis 1.
En toch… God heeft de wereld geschapen.
Daarom het volgende verhaal. Op onze reizen stuitten Anna en ik vaak op het koffer-probleem. Het koffer-probleem is dat onze koffer qua kleur (zwart) en qua vorm nogal standaard is. Als je de koffer van de bagageband op het vliegveld wilt halen, passeren er om de haverklap zwarte standaard koffers waarvan je denkt ‘dat is er ééntje van ons’ terwijl als je hem half van de band hebt ziet, dat het er niet ééntje van ons is. Daarom kocht ik op één van onze reizen een poppetje – een eenhoorn- en maakt hem vast aan mijn koffer. Mooi helder van kleur en je zag hem van verre. Zo ook kleindochter na onze terugkeer in Nederland. Ze wilde weten hoe ik aan de eenhoorn kwam en waarom die aan mijn koffer hing. Een paar maanden later bezochten we hen weer. Tijdens het koffiedrinken zaten we wat te kletsen, waarbij uiteindelijk het onderwerp ‘eenhoorn’ ter sprake kwam. Zoon merkte lachend op, dat het maar gelukkig was, dat er geen eenhoorns bestonden. Kleindochter, die geacht werd niet te luisteren, veerde verontwaardigd op met de woorden: “Eenhoorns bestaan wel, want aan opa’s koffer hangt een eenhoorn.”
Bestaan eenhoorns? Hoe kan het dat de één eenhoorns weg lacht en de ander zeker weet dat ze bestaan? Je kan zeggen, door de leeftijd. Zoon is volwassen, kleindochter niet. Kleindochter denkt nog magisch, zoon denkt zoals wij gewend zijn om te denken en waar te nemen: objectief. Dat doen we sinds de filosoof Kant ons dat heeft geleerd. Dat wat echt is kun je meten en wegen. Wat je niet kunt meten en wegen – eenhoorns bijvoorbeeld- bestaat niet, of beter gezegd: daar over kunnen we niets zinnigs zeggen.
Met die opvatting heeft de wetenschap grote vooruitgang kunnen boeken. Maar nu we op het einde zijn gekomen van de periode die we Verlichting noemen, realiseren we ons meer en meer, dat er heel veel dingen en zaken zijn die we niet kunnen meten en wegen. Want wat is bijvoorbeeld ‘Het Recht’, wat is ‘Gerechtigheid’, wat is geluk en hoeveel verdriet kan een mens in zijn leven verdragen? Wat is – om nog maar eens wat te noemen – geloof?
Bestaan dergelijke zaken niet omdat we ze niet kunnen meten en wegen?
Meer en meer dringt het door, dat wat de wetenschap een feit noemt, niets anders is dan een subjectieve acceptatie van de afgesproken regel. Één plus één is nu eenmaal twee, niet omdat het zo is, maar omdat we de afspraak hebben gemaakt dat het zo is. Één meter is nu eenmaal één meter, niet omdat het zo is, maar omdat we afgesproken hebben dat het zo is. Wat een paar jaar geleden nog als vaststaand feit werd geaccepteerd, wordt door Trump, Poetin en Wilders en velen met hen, genegeerd of afgedaan als onzin. Dat maakt ons onrustig, want hebben we dan altijd verkeerd tegen de wereld aangekeken?
Nee, zegt de Bijbel en met de Bijbel ook steeds meer wetenschappers. Mensen – subjecten dus – zien de wereld, zoals die aan hen verschijnt. Daarom verschillen de wereldbeelden onderling. Daarom bestaat dat wat wij ‘De wereld’ noemen, dan ook niet. Want ieder mens ziet de wereld anders, ieder ziet op zijn eigen manier de wereld, zoals de wereld voor hem of haar voelt en ruikt, zoals hij of zij de wereld ervaart en inkleurt, hoe hij of zij de wereld tegemoet treedt. Daarom weet kleindochter zeker dat eenhoorns bestaan, weet ik dat mijn vrouw van mij houdt, hebben anderen engelen gezien of hebben sommigen toen ze van Jeruzalem naar Emaüs liepen, Jezus niet eerder herkend dan op het moment dat hij het brood brak.
Terug naar de vraag: Schiep God hemel en aarde?
Dat is best een moeilijke vraag om zo in het algemeen te beantwoorden. Want als je het voorgaande goed hebt begrepen, dan begrijp je, dat het antwoord op die vraag ervan afhangt, hoe de wereld aan jou verschijnt. Verschijnt de wereld aan je, in het geloof dat God daadwerkelijk handelt in tijd en eeuwigheid, dan is het antwoord op die vraag: ja, God schiep hemel en aarde, ook al wordt ’De Big Bang theorie’ door de wetenschap van A tot Z bewezen. Dan kunnen jij en ik met de Apostolische geloofsbelijdenis zeggen:
Ik geloof in God de Vader, Schepper van hemel en aarde.
Piet Kort